Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Slurfige slurfdagen en een slurfig nieuw slurf

Slurfige slurfdagen en een slurfig nieuw slurf

De afdelingschef brak er zijn hoofd over. Op de deur van zijn kantoor aan het eind van de gang prijkte een onopvallend bordje met daarop in handgeschreven letters: O. Wezen. Afdeling Aarde. De lamp aan het einde van de gang was al langere tijd defect, maar dat gaf niet, want zo diep in de kelder hoefde vrijwel niemand ooit te zijn. In zijn kantoortje gaf Opper zich juist over aan zijn niet geringe zorgen over die blauwe knikker: de Aarde. Hij schreef net een functioneringsrapport over de mensheid: ‘…de bewoners functioneren al eeuwen niet naar behoren. Echter, ondergetekende is er nog steeds van overtuigd dat de mensheid te verenigen is. Nu zijn wij op de Afdeling Aardse Zaken ons er terdege van bewust dat de verlengingstermijn om de Aarde in stand te houden al tweehonderd jaar geleden is verstreken. Daarom stellen wij een praktijkexamen voor. Als de mensheid gedurende één dag in harmonie met zichzelf kan leven, zien wij een aanknopingspunt voor de soort om zich verder te ontwikkelen. Zo niet, dan kunt u natuurlijk de stekker eruit trekken en de planeet afsluiten. Wij stellen voor om dit praktijkexamen te laten plaatsvinden op eerste kerstdag, dé feestdag die in het kader staat van vereniging en vrede op Aarde.’

Opper leunde achterover en dacht: ‘Al is het maar voor één zo’n verrekte kerstdag lang. Mensen debatteren over álles. Vaccineren of niet vaccineren, formeren of niet formeren, discrimineren of niet...’ Opper stopte even met schrijven om zijn bril af te zetten. Met zijn duim en wijsvinger wreef hij over de brug van zijn neus en hij voelde een zware hoofdpijn opkomen. Sjors, zijn persoonlijke assistent, klopte voorzichtig op de deur van zijn kantoor.

‘Binnen!’ bromde Opper humeurig.  Sjors droeg een brilletje met ronde glazen, had lang haar en een onverzorgde baard. Hij was gekleed in een werkbroek waar allerhande gereedschap in geschoven was. Sjors schraapte zijn keel.

‘Sjors,’ zei Opper, nu op een wat mildere toon, ‘wat kan ik voor je betekenen?’

‘Nou,’ zei Sjors, ‘ik heb hier het laatste statusrapport over de Aarde. Wil je het meteen zelf doorlezen, of zal ik even de hoofdpunten met je doornemen?’

‘Dat laatste. Doornemen graag. Go, Sjors!’

‘Okidoki,’ zei Sjors en hij stak van wal. ‘Wel, op dit moment schijnt er een organisatie in het leven te zijn geroepen van Mensen Die Gewoon Zichzelf Willen Zijn.’

‘Zijn er ook mensen op Aarde die iemand anders zijn, dan?’ zei Opper. ‘Goede vraag, Opper!’ zei Sjors met een trage grijns. ‘En het antwoord is: Ja!’

‘Hè?’ zei Opper. ‘Zie je’, zei Sjors, met grote ogen van opwinding, ‘het blijkt dat er op Aarde momenteel hele bossen mensen zijn die in een verkeerd lichaam terecht zijn gekomen! Neem nou Daisy, die in dit dossier wordt genoemd: een enorme, harige houthakker met een woeste baard die van heavy metal en wildplassen houdt. En stel je nou eens voor dat die enorme, harige man opgesloten zit in het ieniemini lijfje van een balletdanseresje.’

‘Dát klinkt ongemakkelijk!’ zei Opper. ‘Dat is het ook’, zei Sjors.

‘Luister eens, Sjors,’ zei Opper. ‘We bevinden ons eigenlijk in een crisis. Het komt er in het kort op neer dat de mensheid één dag heeft om te laten zien dat ze in harmonie met zichzelf kan leven.’

‘Eén dag?’ zei Sjors verbijsterd. ‘Dat redden ze nooit!’

‘Daarom krijgen ze ook een beetje hulp’, zei Opper. ‘Weet je, negentig procent van de problemen van de mens draaien om uiterlijkheden, zoals je al zo treffend beschreef in je verslag van zojuist.’ ‘Precies!’ zei Sjors. ‘Ze zitten elkaar al vanaf het begin in de haren!’

‘Vanaf het begin der tijden, Sjors. Mensen die geen kleurtje konden krijgen doordat de zon bij hen niet zo vaak scheen, beweerden uit pure frustratie dat ze juist vanwege dat gebrek aan kleur superieur waren’, zei Opper. ‘Opvallend was wel dat die kleurloze mensen niet lang na die uitspraak en masse landen kwamen intrekken waar de zon wél scheen.’

‘Wilden ze nou wél of niet een kleurtje krijgen door de zon?’ vroeg Sjors verward. ‘Stiekem wel, denk ik, Sjors’, zei Opper. ‘Maar wat ze ook deden, ze kregen het niet. Ze werden hooguit knalrood of ze kregen blaren of vervelden. Dus nadat ze jarenlang in allerlei warme landen hadden lopen kraaien hoe goed ze wel niet waren en ondertussen van alles bij elkaar graaiden, gingen ze weer terug naar hun landen met grauwer weer en noemden die warme landen vanaf toen de derde wereld, waarmee ze leken te zeggen hoe ver die van hun bed lagen. Uit dit verhaal begrijp je wellicht, Sjors, hoe belangrijk kleur is voor de mens. En dát is het eerste wat we gaan aanpakken.’

Arie van der Struick was zijn kerstboom aan het optuigen toen het gebeurde. Het ene moment was Astrid Kersenboom nog het nieuws aan het voorlezen en het volgende moment sprak ze een soort koeterwaals dat zijn begrip te boven ging: ‘…gevreesd wordt voor weer een golf van terrorisme als de Grote Slurf niet als de sodeslurf zijn slurfen uit Afslurfisthan terugslurft.’

‘Wat de slurf?’ zei de verbijsterde Arie, die niet alleen de nieuwslezeres heel vreemd hoorde praten, maar nu ook zichzelf. Maar bovenal was Astrid veranderd in een... nou ja, eigenlijk een smurf, maar dan knalroze, en in plaats van zo’n wit hoofddeksel droeg ze een witte slurf op haar hoofd. Arie merkte dat, hoe hij het ook probeerde, niet de dingen kon zeggen die hij normaal zou zeggen. ‘Slurfverslurfme!’ stootte hij verbijsterd uit. ‘Wat de Slurf is er aan de slurf met me?’ Veel tijd om daarover na te denken kreeg hij echter niet. Met een luid geraas viel de aluminium trap om met daarop zijn dochter. Ook zij zag eruit als een Slurfin, maar ze lag doodstil op de grond. Arie zag iemand voorbijlopen buiten, rukte de voordeur open en riep: ‘Zou je me alsjeblieft willen slurfen? Mijn slurfter is geslurft en nu slurft ze helemaal niet meer!’

Toevallig had de passerende Slurf zijn EHBO-diploma op zak en redde die ochtend het leven van Arie’s dochter. Het had heel anders kunnen aflopen. Arie had bijvoorbeeld de betreffende slurf nooit gevraagd als hij hem herkend had als zijn Marokkaanse overbuurman. Want Arie had niets tegen Marokkanen, maar eigenlijk vertrouwde hij ze ook niet. Als ze niet toevallig allebei in een slurf veranderd waren op eerste kerstdag, hadden ze nooit (toen ze - net zo plotseling en onverklaarbaar - weer waren terug veranderd) op tweede kerstdag samen aan de thee gezeten. Maar dat zaten ze dus wel. En die Marokkaan was overigens een Pakistaan.

‘Missie geslaagd, Sjors!’ zei Opper tevreden en hief het glas met zijn assistent. ‘Misschien is er toch nog een béétje hoop voor de mensheid!’

|Doorsturen

Buienradar



Agenda