Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Sirene 13

Sirene 13.

Wat er gebeurde in Sirene 12: Karlijn arriveert met een buslading angstige toeristen voor de veerbootterminal. De boot is net aangekomen, dus het ziet zwart van de mensen als de eenheid op het toneel verschijnt. Het glibberige gevaarte zaait dood en verderf, maar krijgt onverwachts tegenstand. 

Karlijn draaide zich om en zag nu heel duidelijk wat er vlakbij stond. Een smalle zuil van murenes en sidderalen richtte zich zo’n twee meter op. De koppen sisten kwaadaardig en in een oogwenk rekte de zuil zich op en voorover totdat het drie meter was. Karlijn graaide een verlaten rolkoffer van de grond en zwaaide daar dreigend mee naar de alen en murenes.

‘Nee, ik zou daar ook niet van onder de indruk zijn’, zei ze vermoeid tegen de friemelzuil, die haar nu in een spiraalvorm begon te omsingelen. Ze haalde uit en de rolkoffer wist de zuil te onderbreken. Het voelde alsof het water tussen de murenes van behangstijfsel was gemaakt. Zo snel als het onderbroken was, stroomde het weer naar elkaar toe en een uitzonderlijk grote sidderaal haalde op zijn beurt uit naar Karlijn. Er ging een schok door haar lichaam toen het kreng haar in haar onderarm beet. Door de pijn had ze bijna de koffer uit haar rechterhand laten vallen, maar met de schok kwam ook de adrenaline opzetten en ze mepte met de koffer de murene van haar linkerarm. Op hetzelfde moment klonk weer dat geluid als van twaalf scheepshoorns tegelijk. De murene- en alenzuil spatte voor haar ogen uit elkaar. Van het ene op het andere moment verloor het zijn samenhang en de murenes en alen spatten kronkelend op de tegels. Karlijn ramde met het koffertje op de slangen totdat het krakend openspatte en zijn inhoud van korte broeken en T-shirts prijsgaf. De zeeslangen sisten nog wel, maar verloren hun initiatief en glibberden instinctief terug naar het water. Een geelwit goedje, nu brokkelig en bewegingloos, bleef achter toen het zeewater terugstroomde.

‘Dat is het spul waaruit de eenheid bestaat,’ zei een bekende stem achter haar. ‘Het is een soort plankton. Al die beesten eten ervan en ze worden er helemaal gek van. Maar het is niet alleen voedsel, het heeft een eigen wil. Het zit ook in het zeewater. Bestuurt het. Net zoals het die zeedieren bestuurd. Maar... ik moet even iets doen.’ Het was de yakherder. Hij had, tot Karlijns niet geringe verbazing, een enorm lange, gebogen toeter bij zich. Toevallig had ze pasgeleden een documentaire over Tibet gezien en daar kwam dit ding ook in voor. Het was absurd om zo’n ding hier en nu te zien en zelfs de naam ervan te weten: een dungchen. De yakherder zette niet zijn lippen op het mondstuk, zoals je zou verwachten, maar braakte op zo’n vijf centimeter van het instrument zo’n diep onderaards keelgeluid uit dat Karlijn elk moment verwachtte dat zijn ingewanden via die toeter zijn lichaam zouden verlaten. Het resultaat was oorverdovend, zeker in combinatie met de elf andere dungchens die door de overige leden van de raad werden bediend.

Behalve de typisch Tibetaans lage tonen waren er ook hoge noten te horen in de vorm van Gregoriaanse zang. Zes vrouwen voor de hoge partijen en zes mannen voor de lage. Het geluid resoneerde in Karlijns buik en liet haar gebit klapperen. Karlijn zag haar broer staan tussen de met kwallen en tonijn bedolven toeristen. Zoals vele anderen had hij zijn handen tegen zijn oren geklemd. De waterzuilen met zeedieren van de eenheid die zojuist weer omhooggeschoten waren, spatten weer uiteen en ditmaal viel een verbijsterde orka plat op zijn buik op het havenplein. Terwijl deze van schrik alle kanten opfriemelde, kwam er met veel geweld een walvis naar beneden die behalve zeven fietsen in een fietsenrek, ook het standbeeld van Willem de Vlamingh verpletterde, iets wat een zekere gerechtigheid in zich had. Woedend sloeg het dier een batterij toeristen met zijn staart omver en verliet Vlieland dwars door de vertrekhal van de veerboot, versplinterd hout en glas achterlatend in zijn spoor. Eenmaal de zee weer bereikt, gleed het onder de golven, om vervolgens één keer hoog uit het water te springen en het gehele havenplein te bedelven in een golf van schuimend zeewater. Niemand stond daar meer op zijn benen, een paar mensen werden door de stroming de zee weer ingetrokken, maar de meesten gleden machteloos op hun rug of buik over het plein. Nog diverse keren deed de eenheid pogingen om zich te hergroeperen, maar de raad met hun dungchens sloeg het keer op keer de kop in. Bovendien was het zeevolk bezig met alle restanten van de eenheid met drietanden verder uit elkaar te drijven. Doden en gewonden werden uit het dunne laagje water op het plein getrokken. Overal waren kreten van pijn en verdriet te horen, maar toen begon het met een paar mensen, toen meer en meer en meer: een woordeloze, rauwe kreet van triomf uit vele kelen.

Wordt vervolgd.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda