Nieuws

Parkinson: de gebruiksaanwijzing door Marten Blom

5. Andere pillen en achterdocht

De medicatie tegen Parkinson die ik aan den lijve ervaren heb, had niet alleen invloed op het gebied in mijn hersenen waar het nodig was. In de tijd dat ik Sifrol slikte, waren mijn bewegingen veel meer onder controle dan daarvoor. De vermoeidheid was vrijwel weg, samen met de stijve spieren en het gebrek aan controle over mijn lijf. Daar bleef het echter niet bij. Ik werd obsessief. Schrijven werd nachtwerk. Ik sportte zo intensief dat ik er eerder moe dan fit van werd. De manier waarop ik het huishouden deed werd obsessief. Ik dacht dat mijn vrouw het wel zou waarderen als ik met veel moeite op mijn buik onder het bed door stofzuigde of elk mogelijk schoonmaakmiddel in de douche smeerde, waarbij ik door de dampen bijna van mijn stokje ging. Het voelde alsof ik mijn puberteit herbeleefde. Nadat ik tenslotte nog, zonder enige kennis van zaken mijn computer in de war had gemaakt en uit elkaar had geschroefd, was de maat vol. Er was iets met die medicijnen.

Tot mijn verbazing keek de neuroloog daar niet van op. Er waren inmiddels klachten binnengekomen van parkies die gok- en sexverslavingen opliepen, terwijl ze daar voorheen niet naar taalden. Er was zelfs iemand die zijn wagenpark grondig had uitgebreid, terwijl hij daar de middelen helemaal niet voor had. Zoals eerder verteld, was dat het moment dat ik opgelucht kon lachen, omdat het bij mij niet zo erg was. Enfin, het werd exit voor Sifrol en het begin van Requip slikken.

Dat zou een stuk beter moeten gaan, maar… zei de specialist, wees alert op achterdocht. Ik vond dat toen al een heel wonderlijke gedachte. Ik stelde me dan voor dat ik heel gewoon mijn leven leefde en net als dat prima leek te gaan, zouden zijn woorden weer in mijn gedachten komen: wees alert op achterdocht! Of zei hij nu: wees achterdochtig op alertheid? Eigenlijk zeg je tegen iemand dat hij zichzelf moet observeren en aan de bel moet trekken op het moment dat hij ontoerekeningsvatbaar begint te worden. Maar hoe kan iemand die ontoerekeningsvatbaar is, beoordelen of hij al dan niet toerekeningsvatbaar is! Het was weer die eeuwige kwestie van de kip of het ei.

Uiteindelijk, maanden later, bleek dat de neuroloog wel degelijk wist waar hij het over had. Niet voor de eerste keer, overigens. Ik was inmiddels ontoerekeningsvatbaar, maar ik kon wel degelijk aan de bel trekken. Er was een avond waarop ik wachtte tot onze zoon in bed lag en zei tegen mijn vrouw dat ik iets met haar moest bespreken. Zo kalm en duidelijk als ik het nu opschrijf. Ze was wellicht verbaasd, maar bij lange na niet zo verbaasd als toen ik uitgesproken was.

‘Oké, nog even voor de duidelijkheid’, zei ze. ‘Dus: je vertelt me eigenlijk dat er voor jou twee versies van de realiteit, van wat echt is, naast elkaar bestaan.’

‘Precies’, zei ik. ‘En ik kan je vertellen dat het ronduit uitputtend is.’

‘Dat kan ik me voorstellen’, zei mijn lieve vrouw. ‘En toch kijk je me heel helder en duidelijk aan.’

‘Dat komt,’ zei ik, ‘doordat ik geen kant meer op kan. Ik moet met jou toetsen wat waar is en wat niet, want aan de ene kant zijn daar die dingen die zo vanzelfsprekend en vertrouwd zijn. Maar aan de andere kant zijn er allerlei zaken die verre van vanzelfsprekend, zelfs onrustbarend zijn.’ En ik vertelde. En zij maar luisteren. Hoe ik, schrijlings op een stoel gezeten had, midden in de straat. Niet dat ik het verkeer in de weg zat. Niet dat ik opviel, want het was uitgestorven in de straat en bovendien broeierig warm. Dus het was niet raar dat ik een briesje opzocht. Toch zat er misschien wel iets uitdagends in die houding; achterstevoren op een stoel, klaar om op te springen? Want als je toen in mijn ogen had gekeken, zou je geen spoortje van ontspanning zien. Zelfs geen achterdocht meer. Ik was alert. Zo alert als een knalrood stoplicht in de nacht. En ik dacht: ‘Kom maar. Kom allemaal maar. Misschien kan ik jullie allemaal niet aan, maar van mijn gezin blijven jullie af!’

Ik weet het niet. Ik wilde hier meer voorbeelden beschrijven, maar je mag best weten dat ik bij het typen van deze woorden weer zit te trillen. En ik denk dat je het gevoel zo tussen de regels wel binnen hebt gekregen. Ik wil me nooit meer zo voelen.

Wordt vervolgd.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda