Nieuws

Parkinson: de gebruiksaanwijzing door Marten Blom

2. De diagnose

Om de diagnose: ziekte van Parkinson te krijgen, is nog best een gedoe. Ik ervaarde het als een soort raadsel, een puzzel. Later bleek dat de manier waarop ze er bij mij achter waren gekomen nog vrij gebruikelijk was. Hoe ging dat dan? Wel, in de jaren voorafgaand kon ik steeds slechter mijn werk doen. Ik was steeds vaker en langer moe, en dan bedoel ik ook echt uitgeput.

Ik was huisschilder én kunstenaar. Ter verduidelijking: met huisschilderwerk bedoel ik schuren, plamuren, lakken, kitten en de hele rataplan die een huisschilder verricht. En met kunstschilderwerk bedoel ik het schilderen van schilderijen en muurschilderingen zoals een kunstenaar dat doet.

Beide vakken vergen veel fysieke inspanning en ik dacht eerst dat ik een motivatieprobleem had.  Zo is het veel leuker om muurschilderingen en schilderijen in opdracht te maken, dan om huisschilderwerk te verrichten. Toch begonnen de muurschilderingen en schilderijen ook moeizamer te gaan.

Ik dacht dus dat ik er geen uitdaging meer in zag, en daarom zo vaak moe was. Het begon pas raar te worden toen mijn rechterarm en -hand niet meer deden wat ik wilde en pijn begonnen te doen. Nu hebben veel ervaren schilders zich het vermogen aangeleerd om met zowel links als rechts te kunnen schilderen. Maar als je als rechtshandige naar uitsluitend links moet overgaan, is het een kwestie van tijd voordat je linkerhand overbelast is.

Die rechterhand, de uitzonderlijke vermoeidheid en tenslotte ook nog een ‘slepend’ rechterbeen waren genoeg aanleiding om eens te gaan kijken bij de huisarts. Dat met die rechterhand, daar had ik wel vaker iets over gehoord. Het kwam bij veel schilders voor en het was een kleine ingreep om dat goed te krijgen: het carpaal tunnelsyndroom. Om daar zekerheid over te krijgen werd ik doorverwezen naar fysiotherapie. Die vermoeidheid kon inderdaad een gebrek aan motivatie zijn en vlak het gegeven dat je ouder wordt ook niet uit: 41 is toch heel wat anders dan 25. Dat slepende rechterbeen, daar moest een podoloog maar eens naar kijken, een doorverwijzing was zo geregeld. Bij fysiotherapie werd mijn hand, pols en arm alle kanten op bewogen: zonder resultaat. Niks carpaal tunnelsyndroom. Het was ook niet pijnlijk, het deed gewoon niet wat ik wilde.

Tenslotte leverde een gesprek met mijn broer iets op. Mijn broer is psychiater en dat vak heeft raakvlakken met neurologie. Wat hij zei was heel eenvoudig. ‘Als jouw lichaam niet doet wat je brein wil, dan heb je het over een neurologisch probleem.’ Ik besprak het met de fysiotherapeut en de huisarts en uiteindelijk kreeg ik een doorverwijzing naar een neuroloog in Sneek die op zijn beurt meteen een second opinion voor me aanvroeg omdat hijzelf met pensioen ging. Mijn broer had me ook doorverwezen, dus alles bij elkaar ging ik op bezoek bij drie neurologen. Eén in Sneek, één in Groningen en nog één in Utrecht. Al die afspraken konden alleen maar leiden tot één conclusie, zeiden de fysiotherapeut en ik tegen elkaar. We zouden ermee uitsluiten dat het om iets neurologisch ging. Een wetenschappelijke methode die deductie heette. Je streept net zo lang zaken af die er niets mee te maken hebben, totdat de enige mogelijkheid overblijft. Wisten wij veel dat de enige mogelijkheid zo snel zou overblijven.

Het was bij de eerste afspraak raak. Het was echt zo’n donderslag bij een heldere hemel. Mijn vrouw was nog aan het werk en ik was eerder gestopt met werken die dag, om onze zoon van drie jaar van de crèche op te halen en daarna door te gaan naar de neuroloog in het ziekenhuis van Sneek. Die stelde me wat vragen, liet me wat oefeningen doen met mijn vingers (ga met je duim en wijsvinger zo snel mogelijk tegen elkaar) en liet me een stukje heen en weer lopen, waarbij hij me nauwlettend observeerde. Dat slepende been viel hem meteen op. En mijn rechterarm zwierde niet mee in het ritme van mijn loopbeweging. Die hing er maar een beetje bij. Die eerste neuroloog die ik ooit ontmoet had, zei het volgende: ‘Meneer Blom, ik vind dat u er recht op heeft om te weten wat ik denk en wat ik denk is dat u de ziekte van Parkinson heeft.’ Op het moment dat hij het zei wist ik dat het de waarheid was. En mijn zoontje van drie? Die was gelukkig afgeleid door de knuffeldieren van de dokter, waar hij mee mocht spelen. Ik ging de molen in.

Wordt vervolgd.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda