Nieuws

Het stukje van de week: Wat nog komt.

Door Jeroen Pietersma

Zondag 3 december.

Wat nog komt.

Licht. Er is daar zoveel van dat het mijn aandacht trekt. Er komt iemand naar me toe en daarmee ook geluid. Nu sta ik rechtop. Al een tijdje. Ik kijk naar boombladeren in de wind. De toppen van de bomen lijken vanaf hier erg dichtbij en ze bewegen als golven in de zee. Ik vind het mooi maar nu ook wel erg hoog. Als ik naar achteren wil gaan, zie ik dat mijn handen op de handvaten van een metalen rekje rusten. Wat moet ik daarmee? De geur van koffie trekt mijn aandacht. Het komt van ergens aan het eind van de gang waardoor ik loop. Koffie is lekker en nu voel ik mijn maag ook rommelen. Honger. Even moet ik denken aan een oude man. Ik weet niet wie hij is.

‘Dat is geen honger wat jij voelt’, zegt hij. ‘Jij hebt trek. Dat is heel wat anders.’ Ik weet niet waarom ik aan die oude man dacht. Ik stop met lopen omdat opeens een gouden licht over de vloer voor me stroomt. Waar ik ook heen ging, dit gaat voor. Heldere zonnestralen schijnen door de deuropening waar ik in ga. Ik koester me in de warmte terwijl ik tussen een bed en een tafel door loop. Een toenemend gevoel van voldoening vervult me als ik het raam aan het eind van de kamer bereik. Aan de andere kant van het glas hangen schapenwolkjes verstild in een strakblauwe zomerlucht. Een grote zwerm vogels vult plotseling mijn blikveld. De ogenschijnlijk toevallige samenhang van de zwerm neemt zo’n onwaarschijnlijk sierlijke vorm aan, dat het me de adem beneemt. Een woeste vreugde neemt bezit van me en er komt tot mijn verbazing een woordeloze kreet uit mijn mond terwijl ik met mijn rechterhand een platte klap op het glas geef.
Ik draai me om, ik wil dit plezier delen. Blijkbaar heb ik geluk, want ik hoor stemmen verderop en iemand komt naar me toe gelopen. Ik lach en wil vertellen over de pure schoonheid van iets wat ik zojuist zag, maar ik weet de woorden niet. Iemand neemt me bij de arm en praat vriendelijk tegen me. Ik wil haar iets laten zien, maar ik weet niet meer wat. Maar ze stuurt me de andere kant op. Als ik protesteer, komt er nog iemand bij. Ze nemen me mee naar een lange tafel waar nog allemaal mensen zitten. Ik ken ze niet, maar ik ruik de geur van koffie en vers brood en dat is goed. Er is nog steeds iets wat ik wil zeggen, maar er komen alleen maar vormeloze klanken uit mijn mond. Dan zie ik de vogels weer door het raam achter de mensen aan de tafel. Ik roep en wijs, maar niemand kijkt naar die ongelooflijke choreografie, dat prachtige ballet in de lucht. Iedereen kijkt naar mij en even voel ik me de oude, onhandige idioot die ik in hun ogen moet zijn. Maar dan zie ik de deuren. Daar moet ik heen. Als ik het ze niet kan laten zien, ga ik er zelf wel heen. Maar de deuren blijven dicht. En iedereen blijft me maar aankijken als ik roep. Ik stribbel niet tegen als ze me een stoel in helpen. Ik heb honger, nee trek, zegt iemand ergens. Dus eet ik. En iemand geeft me koffie. Iemand anders zegt dat het een bijzondere dag is. De mensen om me heen worden heel stil. Bijna eerbiedig. En heel vriendelijk. Er gebeuren steeds dingen. Alles lijkt steeds maar nieuw en daar verwonder ik me over. Het is nu donker buiten. Ik eet vla en vraag me af wat er komt. Ergens in mijn hoofd zie ik honderden vogels in prachtige vormen door het luchtruim schieten en dat maakt me blij, ook al weet ik niet waar het vandaan komt. Als ze me naar bed brengen vraag ik me af wat er nog meer komt. Ik slaap tevreden in.

Dementie. Een bevriend schrijver en mede-Parkinsonpatiënt schrijft er momenteel veel over. Dat veel mensen met Parkinson later ook nog dement worden. En in dat verband schrijft hij ook over euthanasie, de wetgeving daaromtrent en de ontelbare dilemma’s die bij deze beladen onderwerpen komen kijken. Mijn schrijvende vriend heeft veel research gedaan en zet in zijn artikelen zoveel op heldere wijze uiteen, dat ik er niets meer aan kan toevoegen.

Dit stukje van de week is geen toevoeging, maar een reactie. De man die ik aan het begin beschrijf hebben wij allebei op dezelfde plek ontmoet. Wij verbleven toen alle drie op de shortstay afdeling van Punt voor Parkinson. Mijn beschrijving van de belevingswereld van onze dementerende lotgenoot is grotendeels fictief. Ik beschrijf het zo, omdat er wat vragen bij mij opkwamen. Als je zó dement bent dat je in feite je identiteit kwijt bent, dat je niet meer weet wie je bent, ben je dan nog wel dezelfde persoon? Als je al die moeite hebt gedaan om zeker te weten dat je niet jarenlang hoeft door te leven in een staat van degeneratie, van onwetendheid; ben jij het dan nog wel die de genade van euthanasie mag ontvangen? Of was jouw hele persoon al, samen met alle herinneringen, gewist? En heb je met je laatste wilsbeschikking nu het lot bepaald van een nieuw, naïef individu dat iedere dag als splinternieuw beleeft vanuit het lichaam dat ooit het jouwe was?
Ik heb geen idee of je deze gedachte al in een andere vorm geformuleerd had in één van je artikelen, schrijvende vriend. Het is ook geen kritiek, en ik hoop dat ik het hiermee niet nog moeilijker voor jou (of voor ons?) maak. Het is, zoals ik al eerder zei, ook geen aanvulling. Het is mijn reactie.
‘Mooi stuk’, mailde mijn vriend terug. ‘En je beschrijft een dilemma waar ik ook nog niet uit ben. En dat mag je er ook weer bij zetten. Hou vol vriend.’
‘Jij ook’, zeg ik.

 

|Doorsturen

Buienradar



Agenda