Nieuws

De eerste Kimswerder gastarbeider in Duitsland

In het begin van de Tweede Wereldoorlog draaide de Duitse oorlogsindustrie op volle toeren. Een groot probleem was, dat er een groot tekort aan personeel ontstond. Bijna alle jonge Duitsers waren in militaire dienst en het begon te knijpen.

Door Reinder Politiek

 

Jan van der Boom werkte in het begin van de oorlog bij het schildersbedrijf van de firma Mobach in Harlingen. Deze firmant heulde met de Duitse beweging en daardoor verwierven ze bijna alle schilderopdrachten van gelijkgezinde Harlingers, waaronder ook de felle NSB’er en opperluitenant van de Harlinger Gemeentepolitie, Stienus Bertus van Wijnen er één was.

 

In begin1942 kreeg Mobach van de Duitse instanties bericht, dat hij een werknemer moest leveren aan de Duitse staat. Daar voldeed hij gewillig aan en wees Jan aan, die de jongste van zijn werknemers was. Jan moest zich daarna melden bij de autoriteiten. Hij moest wel gekeurd worden maar dat stelde niets voor. Op een maandagmorgen moest hij aanwezig zijn bij het treinstation. Wel moest hij er voor zorgen dat hij een toegezonden nr. 21 op zijn revers moest naaien. Aangekomen in Leeuwarden was het nummer helaas al waardeloos. Daar moest het nummer verwisseld worden door een ander nummer. Hier werd hem medegedeeld dat de reis naar Saarbrücken zou gaan, waar hij bij een schildersbedrijf zou moeten gaan werken.


Een mens moet zijn wensen wel eens bijstellen, zijn maag werd sterker dan zijn neus.


 

Russen

Hij was nog maar net over de grens of de trein reed naar een heel andere bestemming. Hij wist bij God niet waar hij uiteindelijk terecht zou komen. De eindbestemming was Dankmarshausen in Thüringen. Hij werd ondergebracht in een zeer groot barakkenkamp. Vanuit heel Europa werden daar mannen bijeen gebracht. Aan de letters op hun revers kon je zien waar ze vandaan kwamen. De Polen hadden een P en de Russen een zeer grote O op de rug. Die mensen waren  er het slechts aan toe, die kregen veel minder eten en zaten ’s nachts achter prikkeldraad. Verder liepen er constant zwaar bewapende soldaten van de Grüne Polizei rond. Russen en Polen werden altijd vervoerd met veewagens. Met stokken werden ze er in gedreven. Als Nederlander werd je toch beter behandeld; je was tenslotte een Germaan! De Italianen kregen echter de voorkeur. Mussolini was immers een vriendje van Hitler.

 

In de eerste weken was de behandeling niet echt slecht, maar dat veranderde snel. Kreeg hij de eerste weken twee maal aardappels per week, dat werd toen één keer. ’s Morgens kreeg hij een stuk harde Kuchen met een uiterst klein stukje margarine. Als soep kreeg hij iedere dag een bakje met water met stinkende stukjes koolraap. Als je er naar keek werd je al onpasselijk. Helaas was hij na enige weken wel gedwongen het op te eten. Een mens moet zijn wensen wel eens bijstellen, zijn maag werd sterker dan zijn neus.

 

‘Zout’

Zijn werk lag niet bij het kamp. Eerst werden ze ’s morgens gedwongen om een half uur te lopen en dan waren ze om 6 uur bij het station. De reis ging dan naar Heeringen waar de fabriek stond. Na enige weken veranderde het voedselaanbod. In plaats van ’s morgens kregen ze ’s avonds, bij aankomst in de barak, hun stukje Kuchen. Hierdoor konden ze ’s morgens iets vroeger op pad. De meeste van hen verorberden het direct zodat ze de volgende dag honger moesten lijden. De oplossing was om, bij aankomst in het kamp, direct op de krib te gaan liggen. Wel moest je dan zorgen dat het stukje Kuchen zo onder het kussen verdween, zodat een ander het niet kon vinden, anders verdween het in de maag van de buurman.

 

Wat waren de werkzaamheden van Jan. Hij werd geen schilder, maar eerst een paar weken tegelzetter, maar dat veranderde al vrij snel. Iedere dag werd er met speciale treinen vele tonnen ‘zout’ aangevoerd dat opgeslagen werd in hoge silo’s. In de grote werkhallen zaten enorme diepe gaten. Onderin die gaten waren sterke dikke vuurvaste platen geplaatst. Ook aan de zijkanten waren zulke platen gemonteerd. In de bodemplaten waren dikke koolstof- en ijzeren staven aangebracht. Als het gat met zout was volgestort kwam er eerst een dikke glazen plaat over de opening. Daarna werden handels overgehaald en kwam er sterke stroom op die staven te staan. Het zout ging dan langzaam smelten. Na enige tijd ontstond er een enorme hitte in het zout en het veranderde in een soort lava. Uit het gat stegen vreemdsoortige vreemd gekleurde hete gassen op. Of ze giftig waren werd hen niet verteld.

 

Fusilleren

Keek je door die glazen plaat dan zag een gloeiende vulkaankrater in het klein. Op een bepaald moment werd de glasplaat weer verwijderd en dan moesten ze om de beurt, met een soort ‘sleef’, een grote pollepel, het bovenste laagje, net als room van de melk, afromen. Voor je dat ging doen moest je er voor zorgen dat de sleef goed voorverwarmd was, anders vloog die in je handen in brand. De hete lava moest je in kleine bakjes scheppen. Die werden dan snel afgevoerd naar een andere hal. Daar werd het in mallen gegoten.

Jan is er nooit achter gekomen wat voor metaal ze daar produceerden. Wel kreeg hij te horen dat het in de vliegtuigindustrie gebruikt werd. Je moest er vooral voor zorgen dat je niet over de rand kieperde, dan was het zeer snel einde van het verhaal. Je smolt dan weg in de lava en men vond niets meer van je terug.

 

Na een jaar mocht je een paar weken met verlof naar huis. De chef heeft hem toen gevraagd of hij bij terugkomst wat koffie uit Holland kon meenemen. Doch hij zei ook: “Du komst nicht wieder zurück.” Op dat moment wist Jan niet zeker of hij op zijn post terug zou keren.

Op 4 mei 1943 stond Jan weer op het station van Harlingen en daar was ook zijn buurman en neef Jan Bouma de slager, met twee fietsen. Het was die dag een roerige dag. Op die dag was de melkstaking in Fryslân nog volop aan de gang. De melk werd niet meer afgeleverd bij de zuivelfabrieken. De Harlinger politiecommissaris, Van Wijnen, was in alle staten en ging zelfs twee boeren uit Kimswerd arresteren. Die beloofde hij dat hij hen zou fusilleren.

Tijdens die stakingsperiode hebben velen het leven verloren. De hoogste SS’er in Nederland, Rauter, had het ‘Standrecht’ ingesteld. Ter plaatse mocht je zonder waarschuwing boeren doodgeschieten.

 

Angst

Bij aankomst in Kimswerd heeft Jan al snel besloten niet weer terug te gaan en heeft hij de oorlog verder als onderduiker doorgebracht. Zo’n besluit nemen was niet makkelijk. Je was dan vogelvrij zonder rechten.

Die periode is voor Jan zeer zwaar geweest. Nu weten we dat de oorlog daarna voor hem nog een paar jaar heeft geduurd. Dat wist hij toen absoluut niet. De Duitse legers waren nog oppermachtig en geen mens wist hoe de oorlog zou aflopen. Up Douma zorgde voor een vals persoonsbewijs en voor bonkaarten. Zonder die kaarten en zo’n bewijs was het zeer moeilijk te leven in die periode. Zijn grootste angst was dat de Duitsers hem te pakken zouden krijgen; dan was je verloren. Wel zorgde Jan er voor dat hij bijna nooit in het dorp was maar elders in de velden. Daar stonden voorheen hier en daar houten hokjes die de gardeniers, kleine landgebruikers, gebruikten als opslag.

 

De zeer koude winters in die periode zorgden voor andere problemen. Hij huisde met een aantal andere Kimswerders in diverse landhokken in het veld. ’s Nachts was je daar behoorlijk veilig want Duitsers waren in het donker net zo angstig als onderduikers. De bittere koude was daar zijn grootste vijand. In zo’n hok werd het in nacht echt heel koud. Rond hun schuilplaats hadden ze, als isolatie, stropakken geplaatst. ’s Avonds laat haalden ze melk, die op vastgestelde plaatsen werd neergezet en dat ging ook zo met brood, aardappels en groente. Dat was soms een ingewikkelde organisatie.

Jan is na de oorlog niet weer teruggekeerd als schildersknecht bij Mobach. Jan van der Boom is nog de laatste levende Kimswerder onderduiker uit die oorlogstijd. 

|Doorsturen

Buienradar



Agenda