Nieuws

Het stukje van de dag: PA

Door Jeroen Pietersma
Door Marten Blom

Niet zo lang geleden werd ik met spoed opgenomen op de shortstay afdeling van Punt voor Parkinson in Groningen. Na een week daar begon ik aan iets wat op de afdeling bekend werd als ‘het stukje van de dag’. Elke avond werd er gevraagd of ik het al af had en dan las ik het voor. Ik ben daar drie weken geweest; na mijn thuiskomst ben ik er gewoon mee door gegaan. Het stukje van vandaag is het eerste dat ik schreef.

Ik realiseer me, tot mijn verbazing, dat mijn vader vandaag jarig zou zijn als hij nu nog leefde. Toen hij net weg was miste ik hem vreselijk. En hij mij ook, want hij dook om de haverklap op in mijn dromen. Veel jonger en actiever nog, in zijn pak op zijn eigen begrafenis, wat bij nader inzien een feestje was van zijn kantoor. Als gastheer had hij het duidelijk druk, maar toch kon ik zien dat mijn komst voor hem een onverwacht hoogtepunt van de avond was. Hij schoot tevoorschijn vanuit de mensenmassa en zei met een warm enthousiasme: ‘Hé Mart! Ben jij er ook!’ Daar moet iets achter aan zijn gekomen zoals: ‘Ik kom zo bij je!’; maar dat soort dingen zijn niet belangrijk in dromen.
Hij kwam en hij ging en hij was blij met me. Alsof ik zijn broer, zijn vriend was, in plaats van zijn jongste zoon. Naarmate hij ouder werd en minder werkte, werd ik meer en meer zijn vriend. Toen mijn zus een keer aan hem vroeg of hij wel echte vrienden had en wie dat dan waren, had hij na enig nadenken gezegd: ‘Nou, Mart is wel mijn vriend.’
Zoals het niet altijd vanzelfsprekend is dat je vader je vriend is, zo is het ook niet vanzelfsprekend dat vanavond een beleefde oudere heer, ook een Parkinsonpatiënt, me vraagt of Oeds mijn vader is. ‘Nee,’ antwoord ik lachend, ‘Oeds is ook gewoon een patiënt op de afdeling. Net als u en ik.’ ‘Maar,’ voeg ik er aan toe, ‘Als u een paar dagen verder bent, zult u zien hoe snel u iedereen leert kennen. Hoeveel overeenkomsten u… pardon, hoeveel overeenkomsten jij zult zien.’ Want Jan, wiens achternaam ik even niet meer weet, is niet zo formeel. De man heeft het soort ontwapenende glimlach die al mijn cynisme doet wegsmelten. Hij heeft een heel positieve achternaam, maar door die verdomde Parkinson kan ik me die niet meer herinneren. Of eigenlijk valt dat wel mee. Jans achternaam is ‘De Vreugt’. Dat van die ‘verdomde Parkinson’ zet ik hier neer omdat ik het typisch zo’n zinnetje vind dat Henk in zijn boek ‘pistoolvinger’ had kunnen zetten. Maar ik ben Henk helemaal niet.

Henk Blanken, journalist bij de Volkskrant, het Vrije Volk en Dagblad van het Noorden. Ik moet zijn boek erbij pakken om te kunnen lezen dat hij bekroond is met het Gouden Pennetje en de Tegel. Bij de frase waarin staat dat hij ‘Europees Gelauwerd’ is, moet ik een beetje glimlachen. Niet omdat ik het stom vind. Even weet ik niet waarom. Dan zie ik hem voor me. Als een Caesar gehuld in een toga. Voor de gelegenheid drukt hij zijn sigaar uit tegen de rollator die hij inwendig vervloekt en staat toe dat ze met eerbied een lauwerkrans op zijn kruin laten zakken.
Henk Blanken, die voor mij niet zozeer held van Tegel of Pen was, maar eerder de kwajongen, de Jack Nicholson in ‘One flew over the cuckoo’s nest’, die me leerde om het verblijf in de kliniek niet te zien als een gedwongen begrafenis tussen onverstaanbare oudjes, maar als een uitdaging om altijd open te blijven staan voor nieuwe dingen op je pad. Maar het ging ook wel eens andersom. Dan zei ik tegen Henk dat iets wat hij zei ‘verdomme toch hartstikke cynisch’ was. We zaten toen buiten in het zonnetje. Henk met zijn sigaar en een wijntje en ik met dorst en zin in nicotine, maar nog genoeg onder de indruk van de spoedopname om niet te peinzen over het innemen van iets wat de chemische balans in mijn lijf weer zou kunnen verstoren. Na mijn opmerking zei Henk een beetje hulpeloos: ‘Maar dat we alleen maar achteruit gaan door die Parkinson, dat is toch alleen maar realistisch?’ Alsof ik, ondanks de tien jaar aan levenservaring die ik ten opzichte van hem ontbeerde, toch gewicht in de schaal kon leggen doordat ik nog zeven kilometer kon hardlopen en daarmee de Jonge God Status kon claimen, een status die ik regelmatig zag opduiken in zijn boek. Het maakte mij niet uit of Henk vanwege die status naar me luisterde, dat had hij toch wel gedaan.
Ik vertelde je, Henk, dat realisme me geen reet interesseert. Dat het mij alleen maar ging om het omdraaien van Enorme Klotedingen in Iets Wat Wel Leuk is, zoals ooit in die reclame van Paturein - ‘Maar dat is wél fijn!’ En al die krachttermen gebruik ik als ik met iemand ‘Ouwe Jongens Krentenbrood’ aan het doen ben. Maar over kracht gesproken: mijn rechterhand is op vandaag. Hij doet het niet meer. Morgen weer.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda