Nieuws

Het stukje van de week

Halverwege 2017 werd ik met spoed opgenomen op de shortstayafdeling van Punt voor Parkinson in Groningen. Eenmaal daar begon ik met het schrijven van ‘stukjes van de dag’ die ik elke avond voorlas op de afdeling. Toen ik Ubbo Posthuma daarover vertelde, zagen hij en Jeroen Pietersma (red. van de HC ) daar wel een column in. Ik schrijf over mijn ervaringen met de ziekte van Parkinson, maar ook over alles waar ik maar zin in heb.

Toerental. 18 december 2018 door Marten Blom

Márt!’ is het eerste wat ik hoor, deze morgen. De stem van mijn vrouw, van ergens ver beneden. Ik was de seconde daarvóór nog te diep in slaap om de eerste, vragende ‘Mart?’ te horen. De zaken waarin ik in mijn droom verwikkeld ben, laat ik vallen. Dit klinkt té urgent. Nog niet in staat om een woord, laat staan een zin te formuleren die op tijd zou kunnen komen voordat de volgende ‘Mart!’ door het trappenhuis kan klinken, kies ik voor een grom. Het soort grom dat zodanig wakker klinkt, dat mijn wederhelft wellicht afziet van een derde ‘Mart!’, maar die qua interpretatie een midden moet bewaren tussen: ‘Ja, ik kom er aan!’ en: ‘Maar laat me wel met rust tot die tijd!’ Voordat ik verder kan nadenken over een eenvoudiger manier van communiceren door simpelweg mijn spraak- en denkvermogen weer in te schakelen, schiet mijn lichaam al zwabberend het bed uit op een ochtendcommando dat ik al jaren geleden heb ingesteld. Dit stukje automatisme is berepraktisch. De kerngedachte is dat je maar één ding tegelijk doet. Ik zeg dan: ‘voeten, breng mij naar beneden.’ Wat er allemaal aan die voeten zit, is op dat moment niet relevant. De rest van mijn lichaam, allemaal gedachten, een dekbed of zoonlief die vanwege een nare droom bovenop me is gaan liggen? Het maakt niet uit. Die voeten moeten naar beneden en wat mee gaat is best en als er wat vanaf valt, is het ook best. Onderaan de eerste trap komt stap twee. Douche of koffie? Allerlei tekst en vrouw en kind dwarrelen rond als een soort ochtendmist waaruit de douche opdoemt. Eenmaal onder de warme waterstraal begrijp ik dat ik eerst voor ‘Douche’ koos omdat ik laat ben. Zoon stapt al babbelend ook onder de douche en hij weet het voor elkaar te krijgen om met mijn vrouw te communiceren, die in een andere kamer staat, terwijl ik, staande naast hem, nog geen idee heb wat zijn woorden überhaupt betekenen. Flarden van andere ochtenden trekken aan mijn geestesoog voorbij terwijl ik de douche uitstap, onder begeleiding van een lied, gezongen door mijn zoon in een taal die hij deze ochtend nog heeft bedacht. Herinneringen aan ochtendoefeningen, nieuws lezen, ontbijt klaar zetten en nog veel meer… niet relevant. Zoon, droog je af, doe kleren aan. Voeten, breng mij naar schoenen, koffie en pillen. Ik weet mijn lijf naar de begane grond te verplaatsen zoals een volslagen leek een containerschip een onbekende haven in zou sturen. Onder begeleiding van een milde storm. In de nacht. En dan met hindernissen. Op het volgende moment tref ik mij aan, geparkeerd in een stoel terwijl ik worstel met mijn handige instapschoenen. Wanneer het me begint te dagen dat ik beter eerst pillen en koffie had moeten innemen, verschijnt als bij toverslag een heerlijke mok koffie en een paar vieze pillen. In de minuten en kwartieren na inname ervaar ik iets wonderlijks; mijn tijdsbeleving vloeit heel geleidelijk samen met die van de mensen om me heen. De vertraagde, mistige film waarin iedereen dingen zei als: ‘Mwoohoooogwoedemoohooggggeeee...’, wordt stukje bij beetje sneller en dan sta ik met mijn zoon buiten in het donker op straat. We lopen. Hij kent elk hoekje en bochtje van de route naar school en is zich beter bewust van het verkeer dan ikzelf. Hij lijkt deze ochtend in een maniakaal tempo voor me uit te rennen, de felgele koordjes aan de zijkanten van zijn muts flapperen in het rond. Hij vat het verkeerd op als ik hem tot kalmte maan; hij moet van mij niet langzamer omdat ik zou vinden dat hij verkeerd loopt, ik kan hem gewoon niet bijhouden. Als hij verderop mijn maat en diens dochter ziet, zegt hij: ‘Kom op, pap! Rennen, dan halen we ze in!’ En dat doen we. Vlakbij school halen we ze in. Ik geef mijn zoon nog snel een knuffel en weg is-ie. Weg is iedereen. Ik tol nog even om mijn as; wat ging ik doen? O ja, lopen. Ik loop van school naar het strand. Van het strand naar het bruggetje naast de Waddenhal. Langs de nieuwe N31 en langs het politiebureau. Door de Trebol-buurt naar huis. Aan de slag. Weer koffie. Weer pillen. Schrijven. Stukje van de week maken. Tekenen. Stripboek moet af. Het is half één. Het stukje van de week is bijna af. De strip? Die moet morgen dan weer. Morgen, en ook het nieuwe jaar, kan alles weer anders zijn. Dan draai ik misschien op 45 toeren in plaats van op 17,5.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda