Nieuws

Gemeente had geen actieve rol bij onteigening Joods onroerend goed tijdens oorlog

HARLINGEN - De gemeente Harlingen heeft tijdens de bezettingsjaren geen actieve rol gespeeld in het onteigenen of opkopen van Joods vastgoed. Twee Joodse huizen kwamen samen met een aantal omringende huizen in het bezit van de gemeente vanwege een vergissingsbombardement op de Schritsen. Dat blijkt uit een onderzoek dat de gemeente heeft laten uitvoeren.

Veel Nederlandse gemeenten besloten zo’n onderzoek uit te laten voeren, nadat er vragen kwamen uit de samenleving, vooral na publicaties van Pointer, het platform voor onderzoeksjournalistiek van KRO-NCR. In het onderzoek is door drs. Ruby de Vries naar een antwoord op de vraag: Hoe valt de houding van de gemeente Harlingen te duiden inzake de onteigening en het rechtsherstel van Joods vastgoed in de periode 1940-1956? Het doel van dit onderzoek was om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het gemeentebestuur van Harlingen omging met de onteigening van Joods vastgoed en het naoorlogse rechtsherstel.

Uit het onderzoek is gebleken dat het gemeentebestuur van Harlingen tijdens de oorlogsjaren geen actieve rol heeft gespeeld bij de onteigening van Joods onroerend goed. Het gemeentebestuur van Harlingen heeft tijdens de bezettingsjaren geen vastgoed van Joden gekocht.

Twee Joodse huizen in de Brouwersstraat en Gardenierstraat kwamen wel in het bezit van de gemeente, maar dit kwam door het bombardement op de Schritsen in november 1941. Als gevolg daarvan waren de panden zwaar beschadigd geraakt. Ook omringende huizen van niet-Joodse Nederlanders kwamen door dit bombardement in eigendom van de gemeente. Het gemeentebestuur van Harlingen speelde tijdens de oorlogsjaren - zoals vele gemeentebesturen - wel een faciliterende rol bij de onteigening van Joods vastgoed. Het verschafte op last van de Duitse bezetter inlichtingen aan Duitse instanties over Joodse inwoners, hun bezittingen en de ontruiming van Joodse huizen. “Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de vrijheid van het gemeentebestuur om zich aan deze verplichting te onttrekken zeer beperkt was”, aldus Ruby de Vries in de conclusie in het onderzoeksrapport.

Het onderzoek heeft tevens laten zien dat het gemeentebestuur van Harlingen bij het rechtsherstel over het algemeen geen actieve houding heeft aangenomen, hetgeen overeenkomt met de landelijke tendens. Het rechtsherstel was geregeld vanaf het niveau van de rijksoverheid. Daarnaast werd dit afgehandeld door de betrokken partijen, zoals de oorlogskopers en de oorspronkelijke Joodse eigenaren of hun erfgenamen. Gemeentebesturen raakten alleen direct betrokken bij rechtsherstelkwesties, indien zij zelf Joodse panden hadden gekocht of als panden bijvoorbeeld door slecht onderhoud een veiligheidsrisico vormden.

De gemeente Harlingen is bij één rechtsherstelzaak betrokken geweest. Het betrof de panden Vijverstraat 20-20A en Lanen 15-15A van Elkan Jozef Speijer, die na de bevrijding in een zeer slechte staat verkeerden en een gevaar vormden voor passanten. De gemeente heeft deze huizen in 1954 overgenomen, vanwege het feit dat toentertijd geen levende erfgenamen van Speijer werden gevonden.

Tot slot is in het onderzoek aandacht besteed aan de eventuele oplegging van naheffingen aan Joden door het gemeentebestuur van Harlingen, inzake niet betaalde gemeentelijke belastingen uit de oorlogsjaren. Het ging om belastingen die betrekking hadden op onroerend goed, zoals rioolbelasting. Er is geen bewijs gevonden dat het gemeentebestuur van Harlingen naheffingen of boetes heeft opgelegd aan Joden. Een administratie van de inning van dergelijke belastingen uit de periode 1940-1945 is niet aanwezig. Ook zijn er geen bezwaarschriften gevonden waaruit blijkt dat Joden zich tegen naheffingen verzetten. Daarnaast wordt in andere stukken zoals de rechtsherstelaktes, raadsverslagen en naoorlogse belastingadministraties niet over naheffingen en/of boetes gesproken.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda