Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Nacht in de bibliotheek

Nacht in de bibliotheek.

De schrijver was in de bibliotheek in slaap gevallen. Hij lag met zijn linkerwang op het toetsenbord. Gedachteloos veegde hij met zijn mouw het kwijl van de toetsen en keek om zich heen. Een klok vertelde hem dat het twee uur vijf in de nacht was. De schrijver had het koud. Hij pakte zijn spullen in zijn laptoptas en ging met de oude draaitrap naar beneden. Dat hij in slaap gevallen was, dat was één ding. Maar dat niemand hem wakker had gemaakt, laat staan opgemerkt had, dat was… nou ja, ook weer niet ongelooflijk. Hij zat vaak uren achter elkaar te tikken, zonder dat er iemand langs kwam.

De schrijver probeerde de voordeuren van de bibliotheek, boekwinkel en het museum niet eens te openen. Die zaten natuurlijk allemaal potdicht. Aan de achterkant maakte hij meer kans om het gebouw uit te komen. Maar hij had geen haast. Wel had hij het nog steeds koud. Nu kende hij de bibliotheek van Harlingen als zijn broekzak en de daaraan gekoppelde boekwinkel en het museum ook. Dus ging hij nu recht op de grote koffiemachine in de boekwinkel af. Na enig geduld wist hij een schuimige, dampende kop cappuccino voor zichzelf te brouwen. Onder een glazen stolp lag zelfs nog een redelijk verse scone voor hem klaar.

Hij knipte een lampje aan en las, nippend van de koffie, de krant. Hij hoorde geritsel aan de andere kant van de manshoge ramen tegenover hem. Een egelfamilie trok aan de andere kant van het raam voorbij, kwam als één man tot stilstand om hem met z’n allen nieuwsgierig op te nemen en ze besloten vervolgens alle kanten op te rennen. Twee meter verder kwamen ze weer bij elkaar en vervolgden hun schommelende gangetje. De schrijver grinnikte zachtjes. Grappige beestjes. Hij rekte zich uit en ging op de eerste verdieping even naar de wc. Krant en koffie gingen mee. Op de wc gezeten las hij de op de grond gelegen krant. Hij nipte weer van zijn koffie, totdat er een plotse vlaag wind door zijn krant ging.

‘Hé!’ riep de schrijver en streek zijn krant weer glad. De bovenkant stak onder de deur door en de schrijver kneep zijn ogen tot spleetjes om te zien waar hij was gebleven. Nu klonk er het geluid van scheurend papier en een heel duidelijke ‘Gnuif!’ door de toiletruimte en de krant was verdwenen. ‘What the f..?!’ riep de schrijver nu en schoot overeind. ‘Wie is daar?’ riep hij. Hij had het autoritair bedoeld, maar het hielp niet dat zijn stem nu oversloeg. Hij hoorde nog een soort nat gesnuif en hetzelfde schommelende geluid wat de egeltjes eerder gemaakt hadden bij hun vertrek. Alleen, dit klonk groter. Veel groter. Het leek wel of hij verderop wind kon horen waaien. En golven hoorde beuken. Meeuwen krijsten.

Toen hij heel voorzichtig de toiletruimte uitkwam, drong het tot hem door dat de geluiden van water en wind vervormd klonken, ingeblikt. Een deur naast het toilet waar ‘alleen personeel’ op stond, was open. De schrijver ging de deuropening door, het geluid volgend door nog een openstaande deur. In de ruimte tussen de twee deuren was het donker, maar waar het geluid vandaan kwam was het lichter. Hier begon het museum. Het eerste wat hij zag, was een maquette van ijsschotsen, een houten hut en mannen die belaagd werden door ijsberen. Het behouden huys, stond er op een bordje, gebouwd van hout uit het schip ‘De Windhond’ toen de bemanning gedwongen was om te overwinteren op Nova Zembla in de winter van 1596. De schrijver zette een knop aan de achterkant van de maquette om en het leek even stil. Totdat hij de geluiden van zee en wind weer hoorde, gedempt, maar dichtbij. De schrijver liep terug naar de donkere ruimte tussen de twee openstaande deuren in. Een derde, metalen deur bevond zich in de langwerpige ruimte. Het leek meer op een deur die je in ‘de Titanic’ zou verwachten. Met moeite haalde de schrijver de grendel van de deur over, totdat die ‘klik!’ zei. Toen even niets. Daarna barstte de hel los.

De deur werd met zo’n kracht opengeworpen, dat hij tegen de muur sloeg. Maar die klap werd gesmoord door het geraas waarmee de ijskoude watermassa zich uit de deuropening wierp. Alle lucht werd uit zijn lijf geslagen op het moment dat een ijsschots hem vol in zijn buik trof. De schrijver wist niet anders dan dat hij van het ene op het andere moment zonder controle door het museum werd gelanceerd. Hij kon alleen maar de ijsschots vasthouden en zich in een duizelingwekkend tempo door de gangen van het museum laten sleuren. Tot zijn niet geringe verbazing verscheen de museumdirecteur, Hugo ter Avest, aan stuurboordzijde in een sloep, met een groot vangnet in zijn handen. Hugo keek de schrijver aan en zei: ‘Goedenacht, je hebt niet toevallig een ijsbeer voorbij zien komen?’ Maar net toen de schrijver wilde antwoorden, schrok hij wakker op de wc van de bibliotheek. De zon was al op en de bibliotheek open. De schrijver strompelde over de zorgvuldig gedweilde vloeren naar de uitgang. Buiten lag een verscheurde krant en uit het steegje tussen de boekwinkel en het museum klonk het gesnurk van - misschien wel - een ijsbeer.

Einde.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda