Column DAT TREFT - Praatstoel
Eén jaar en 59 dagen geleden had de vrouw er ook gezeten. Ik weet het nog. Mei 2011. De 21e. Het was zaterdag, de zon scheen en ik zat per ongeluk schuin achter de schuin-achter-de-buschauffeur-stoel. “Busjoveuh”, was de vrouw van wal gestoken. Busjoveuh. Zo noemde ze onze gemeenschappelijke bestuurder. “Bestaan er over twintig jaar nog bussen, busjoveuh?” Haar zinnen vormden vicieuze cirkels met busjoveuh als gedupeerd middelpunt. Hij hoopte van wel, zei de buschauffeur, maar zeker weten deed hij het niet. “Maar, busjoveuh, als dat nou niet zo is, wat moeten wij dan, busjoveuh? En de ov-kaart? Gaat die nog wel twintig jaar mee, busjoveuh? Ja toch zeker, busjoveuh?” De arme man wist het niet. Hij wist het allemaal niet meer. En niemand kon het hem kwalijk nemen. Het was tien voor zes, zaterdag 21 mei 2011. Tien minuten voor sluit. Tien minuten, en dan zou de wereld vergaan. Want om zes uur gingen we en masse naar de gallemiezen, dat stond al vast. Meneer Camping uit Amerika had het aangekondigd en die wist het zeker. De dreigende ondergang deed de vrouw weinig en onvermoeibaar bekogelde ze Busjoveuh met vragen over de toekomst van het busverkeer. Dat die toekomst tien minuten omvatte, soit.
Het is juli 2012. Meneer Camping zat fout en ik zit in de bus. Samen met de vrouw met de felrode jas en een Busjoveuh. Een andere. Ik zet mijn muziek iets zachter, tegen beter weten in. “Wat glimmen de bomen mooi”, roept het vrouwtje verrukt. De chauffeur zwijgt. Vooraf ingelicht, misschien. “Kijk dan, hoe mooi.” Niks. Een tijd lang volgt de vrouw zijn voorbeeld. Ik twijfel. Zo stil ken ik haar niet. Is ze wel wie ik denk dat ze is? Teleurgesteld draai ik de volumeknop weer omhoog. En dan zijn daar -dwars door de muziek - die bevrijdende woorden. “…toch, busjoveuh?” Ja hoor. Ze is het. Zat ik toch goed.
Tamara
Uw reactie