Column DAT TREFT - Bierkaai
Vijftig denk ik, de vrouw. En anders eind veertig. “Gaan jullie heen en weer?” Ze knikte. Ze keek me aan. Of niet. Haar zonnebril gaf weinig prijs. Ja. Ze gingen heen en weer. Stilte. “Dat dácht ik al.” Stilte. Ik ging net zo heen en weer als zij. Dat dacht ze al. Werk, vandaar. Op mijn schoot lag een camera. “Geen behoefte aan afstappen?” Nee. Stilte. “Dat kan natuurlijk.” Ja. “Lekker uitwaaien.” Ja. Stilte. Vechten tegen de bierkaai, dit. Ik zweeg. Bijna harder dan het stel. Keihard. Twee bankjes verder lagen uitgetelde Camping Appelhof-kinderen. Petje op de kop, sigaretje in de mondhoek. Vanuit een kratje pils klonk muziek. Boemboemboem. Er zaten wieltjes onder de bierradio. Praktisch. Boemboemboem. Het echtpaar zei er niets van. Misschien waren ze niet goed. Niet goed met woorden. Boemboemboem. Ik dacht aan het lied van Drs. P. ‘Ik breng de mensen heen, ik breng weer anderen terug. Mijn pont is als het ware ongeveer een soort van brug. En als de pont zo lang was als de breedte van de stroom, dan kon hij blijven liggen, zei me laatst één econoom. Heen en weer, heen en weer, heen en weer, heen en weer.’ De petjes draaiden het nummer niet. Dat was jammer. Zonder een woord liet ik mijn zwijgende buren aan de ene kant en mijn muzikale buren aan de andere kant alleen. Die avond schalde er muziek door de binnenstad. “Het is zo stil in mij”, klaagde een mannenstem. Kei-en keihard. Ik kon er niet van slapen, zo hard. Ik heb er maar niets van gezegd. Vechten tegen de bierbaai. Boemboemboem.
Tamara
Uw reactie