Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Sirene 9

Sirene 9.

Wat er gebeurde in Sirene 8: Karlijns broer Eric moet noodgedwongen stoppen met zijn werk als duikinstructeur op Bonaire en vraagt of hij tijdelijk bij zijn zuster mag intrekken op Vlieland. Ondertussen krijgen Owi Funur en haar zuster Zarasa hun bedenkingen over de motieven van de eenheid.

‘Jouw vermogen om lang onder water te blijven?’ zei Karlijn. ‘Serieus? Ga je me nu ook nog vertellen dat je eigenlijk uit het kabouterbos komt?’

‘Het kabouterbos!’ proestte Eric. ‘Bestáát dat nog?’

‘Jazeker!’ zei Karlijn glimlachend. ‘Nog steeds op de zolder van het Noordwestermuseum.’

Het was behoorlijk laat en Karlijn zei voortdurend tegen zichzelf dat ze morgen moest werken, maar het Vlielander Juttertje smaakte erg goed vanavond en ze waren volledig ondergedoken in verhalen van hun gezamenlijke kindertijd. Eric was er al een paar dagen, maar dit was de eerste avond dat ze allebei thuis waren en toen Eric buiten een knapperend houtvuur had opgestookt, kwamen de verhalen los. Het was een tijdje stil en Karlijn zag Eric bedachtzaam in de vlammen kijken. Hij zei: ‘Jij weet net zo goed als ik dat je altijd over iets anders begint, als ik het daarover heb. Maar het is waar. Toen ik zes was, heb ik pa en ma eens de stuipen op het lijf gejaagd.’ Hij ging niet verder, dus na een tijdje vroeg ze: ‘Wat bedoel je?’ Haar broer keek haar van opzij aan. Hij zei: ‘Als ik je dit vertel, luister je gewoon van begin tot eind. Het is geen sprookje. Geen grap.’

‘Oké, oké,’ zei Karlijn, haar handen in een afwerend gebaar opheffend. Toen serieus: ‘Ik luister. Echt.’

‘Oké.’ zei Eric. ‘Het was toen in de zomer van ’96, toen pa die zeilboot nog had.’

‘Dat weet ik niet meer,’ zei Karlijn. ‘Klopt,’ zei Eric. ‘Jij was twee, toen. Ik zes. Zou me verbazen als je daar nog iets van wist. Anyway, we waren ergens in the middle of nowhere toen we droog kwamen te liggen op het wad. Daar was natuurlijk niks vreemds aan, in tegendeel; het was altijd erg mooi. Het was soms lang wachten tot je droog kwam te liggen en we vielen die middag allemaal in slaap. Het was erg warm, dus dan lig je zó om. Ik was de enige die wakker werd toen we al een tijd helemaal droog lagen. Het was fantastisch, de eerste keer dat ik dat meemaakte. Het moet al een tijd eb zijn geweest, want waar ik ook keek, overal had de zee plaatsgemaakt voor nat, in de zon schitterend zand. Ik bedacht me geen moment - dat krijg je als je zes bent, denk ik - en rende het zand op. Misschien vond ik het allermooiste nog dat jullie niet wakker werden. De zee was getransformeerd naar een geheimzinnig land, helemaal speciaal voor mij, en ik rende zonder omkijken met mijn blote voeten over het natte zand. Ik volgde de eindeloze ribbelpatronen van honderd waterkanaaltjes door de zeebodem, naar waar ze samenkwamen en grote, maar nu droogstaande rivieren werden. Alles was mooi. Alles was perfect in deze wereld die recht uit mijn hoofd leek te komen. Plotseling voelde ik een scherpe pijn in mijn grote teen. Het was maar een klein krabbetje en het rende snel weg, maar de pijn hoorde niet bij deze wereld en ik werd me weer bewust van waar ik was. Plotseling wilde ik niet alleen zijn, maar veilig bij jullie. Er schoof een wolk voor de zon en ik rilde van de kou. Maar waar ik ook keek, nergens zag ik de boot meer. En de kanaaltjes tussen mijn voeten, die ik zo even nog zo mooi had gevonden, begonnen zich met ijskoud zeewater te vullen. De boot zag ik nog steeds niet, maar ik kon even verderop wel mijn eigen voetstappen uit het water zien komen. In die richting begon ik te rennen, terwijl het water al kniehoog tegen mijn schenen spatte. Pas na een heel stuk rennen kwam ik blijkbaar op een hoger gelegen stuk wad waar het wat droger was. En ik zag de boot! Het was een stuk verder dan ik had gedacht en… tussen mij en de boot bevond zich een brede, kolkende stroom van binnenstromend vloedwater. Toch rende ik naar beneden, die stroom in, want het was de enige weg terug. Op het moment dat ik die rivier in waadde, realiseerde ik me wat ik fout had gedaan. De stroming pakte me en sleurde me zo hard en snel bij jullie vandaan, ik kon er niet eens in zwemmen. Ik zonk als een baksteen. Ik herinner me hoe vreemd het was dat ik, tussen de vlagen van zanderig water door, soms even alles heel helder zag, onderwater. Ik spartelde uit alle macht om boven te komen, maar de stroming trok me alleen maar dieper de zee in. Ik bleef nu zolang al onderwater, dat het voelde alsof ik zou stikken. Het werd dan ook zwart voor mijn ogen...’

Eric zweeg, staarde in de sintels van het dovende vuur. ‘Nou?’ zei Karlijn. ‘En toen?’

‘Nou, toen niks,’ zei haar broer. ‘Even voelde het alsof er iets scheurde, hier, achter mijn oren, en toen ging dat gevoel van stikken voorbij. Ik ademde, maar dan onderwater. Het vóélde als ademen. En toen zag ik hem. Een heel bleke, groenige man. Hij wees omhoog van waar hij op de zeebodem stond. Alsof hij de weg wees. Verder is er niet veel te vertellen. Ik ging in de richting die hij aanwees. Vond de boot. Droogde me af en ging in bed liggen. Niemand had gemerkt dat ik weg was.’

Wordt vervolgd.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda