Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Pannenkoeken

Pannenkoeken.

Langzaam, heel langzaam kwam de stad van het wad los. Zo vroeg in de ochtend was de scheidingslijn nog makkelijk te verwarren met de eerste dauw van de dag. Het begon met de Zuiderpier. De man die daar elke ochtend de volledige lengte van de pier af fietste (en weer terug) merkte er in elk geval niets van. Hij merkte niet dat, precies op de scheiding van land en zee, de pier voorzichtig werd opgetild tot het een paar centimeter boven de rest van de pier hing. De zee, die kalm was, maar wel kabbelde, sloeg dunne golven over het fundament van de pier. Ik denk dat je je nog het beste kunt voorstellen dat geheel Harlingen, om te beginnen bij de Zuider- en Noorderpier, dan de Nieuwe Willemshaven, niet te vergeten de Zeedijk met ’t Zilt en de Stenen Man, De Tsjerk Hiddessluizen, De Nieuwe Visserijhaven en Industriehaven, tot aan de uiterste grens van de Koningsbuurt, het Oosterpark, Ludinga, Harlingen Staete en Bynia Staete, met de grootste precisie werd losgesneden van wat zich ook maar daaronder mocht bevinden. Van het kunstwerk ‘Broken Jug’ was geen spoor te bekennen, dus daar werd niet in gesneden. Het was in elk geval nog steeds erg vroeg op die memorabele ochtend in Harlingen. Wat opmerkelijk was: alles wat zich boven die scheidingslijn bevond gedroeg zich anders dan anders.

Zo bewoog Harlingen zich op de wind. Twee vroege joggers op de Zuiderpier werden duizelig en moesten zich aan het lage muurtje vastgrijpen om niet te vallen. Zonder te scheuren of af te brokkelen zwierde de pier als een reusachtige serpentine over het wateroppervlak van de Nieuwe Willemshaven. Een vrijwilliger, die vroeg begonnen was met het werk aan de Witte Swaen, wist niet wat hij zag. Niet alleen de pier, ook de walvisfontein zweefde inmiddels een halve meter boven het wateroppervlak. Een steward op de naderende veerboot uit Vlieland liet een dienblad met koffie en croissants uit zijn handen vallen. Zijn mond viel open bij de aanblik van Harlingen. De stad leek nog het meest op een reusachtige pannenkoek die aan één kant werd opgetild. De steward keek nu tegen de onderkant van beide pieren en de nieuwe Willemshaven aan. Het punt waar de pieren elkaar bijna ontmoetten bevond zich op zeven meter boven de zee. Een hazewindhond en haar besnorde eigenaar verloren hun houvast en stortten scheldend en blaffend in zee. Bij het brouwdok kwamen de reusachtige biertanks onder zo’n absurde hoek te staan dat het bier in grote gele golven over de rand klotste. De pannenkoek werd nu opgerold, waardoor de kraan van de blauwe havenkraan tegen het dak van de vuurtoren kwam. De poffertjeskraam kwam op zijn kop op ’t Havenmantsje te liggen en de witte toren van de Havendienst kwam op Rederij Doeksen te liggen. Je zou denken dat het daar inmiddels een enorme puinhoop zou zijn, glas en bakstenen en asfalt in een wolk van stof gehuld, maar het was anders. Het leek alsof de stad veranderd was in lauw kaarsvet. Lauw, omdat de stad slechts gedeeltelijk vloeibaar was. Zo versmolten de hijskraan en de vuurtoren met elkaar, evenals de poffertjeskraam en ’t Havenmantsje en het havenkantoor met de rederij. Maar veel gebouwen behielden hun vorm, ook al werden vele gevels, raampartijen en deuren verdraaid als de spekjes van snoepfabriek Frisia. De huizen, het glas en de bakstenen golfden en glooiden mee met de onbekende krachten die Harlingen doodleuk oprolden.

‘Ik heb overal gekeken’, zuchtte Zliwosk, Toezichthouder op Onderontwikkelde Planeten. ‘Ik heb deze nederzetting zelfs even opgerold, om te kijken of het er onder gerold was, maar ik kan mijn trouwring nergens vinden!’ Blowosk, Chauffeur van de Toezichthouder op Onderontwikkelde Planeten, klopte hem geruststellend op zijn vier schouders en knipoogde met zijn ene oog naar hem. ‘Ik heb hem al gevonden. Hij zit al in het dashboardkastje van onze raket. U weet toch hoe u die altijd kwijtraakt, als u hem afdoet om uw handen te wassen?’ zei hij.

‘O ja’, zei Zliwosk, ‘dat is ook zo.’

‘Maar eerst even dit ding terugrollen en weer bevriezen, anders worden we nog ontdekt door die aardbewoners!’ De twee reusachtige aliens bogen en frunnikten aan Harlingen, totdat de stad weer min of meer dezelfde vorm had als voorheen.

‘Gelukkig zijn de meesten nog niet wakker!’ zei Zliwosk. ‘En degenen die wel wakker waren, worden toch nooit geloofd!’ lachte Blowosk. ‘Zo gaat het altijd!’

Ze ‘bevroren’ Harlingen weer, dat wil zeggen dat niets meer vloeibaar was en alles weer was als voorheen. Opgelucht schoof Zliwosk zijn trouwring, die de aardbewoners ‘Broken Jug’ hadden genoemd, weer aan zijn ringvinger. Tevreden verdwenen ze in een enorme lichtflits.

In Harlingen stond de grote blauwe hijskraan nog steeds op zijn kop op het dak van de vuurtoren.

Einde.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda