Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Moord op de pier. Deel 1.

Moord op de pier. Deel 1.

Het was een bijzonder mistige en ook bijzonder vroege ochtend op de Zuiderpier van Harlingen. Zes uur, om precies te zijn. De fietser die elke dag de volle lengte van de pier afreed (en weer terug), bleef deze ochtend aarzelend met zijn fiets staan voor de indrukwekkend ondoordringbare mistbank die over de pier hing. Dit was zelfs hem te gortig. Net toen hij op het punt stond om weer weg te fietsen zag hij iets vreemds. De mistbanken die het dichtste bij hingen, leken van binnenuit verlicht te worden. Het was bijna niet te zien, maar plotseling lichtte het fel op; licht in allerlei vormen en kleuren. Zo was het er en zo niet meer.

Toen gebeurden er een aantal dingen tegelijk. Eerst kwam Ubbo Posthuma, de plaatselijke verslaggever, tierend en wel, achterstevoren uit de mist opduiken. Hij

had zijn fiets aan de hand en struikelde daarover. Tegelijk viel er verderop iets kletterend op het looppad van de pier. En toen kwamen er snel rennende voetstappen op de fietser af. Op het moment dat de hardloper hem passeerde, viel er iets rinkelend op de grond. Johan Hagen, de lokale kapper en soms dus ook hardloper, graaide scheldend wat rond over de grond en viste vervolgens een schaar van het asfalt. ‘Anne kant je, imbeciel!’ siste hij tegen de enigszins uit het veld geslagen fietser, en rende uit alle macht verder de mist in.

Een scootmobiel schoot luid toeterend aan de andere kant de fietser voorbij. Het profiel van Wiebe van Dijk was nog net te onderscheiden in de dichte mist. En op dat moment, alsof hij door een toneelmeester op het podium werd geroepen, kwam een man met een enorme snor uit de mist wankelen.

‘Ze... ze hewwe mien Bella vermoord!’ stamelde hij. De tranen stroomden over zijn wangen. In zijn armen droeg hij een hazewindhond. Aan de zijkant van de hondenkop zat een ronde, rode plek. Bloed liep over zijn snuit en koekte al vast in de vacht van het arme dier. De fietser belde 112. 

Inspecteur Peter Baard maakte, al zuchtend, voor de derde keer zijn brillenglazen schoon. Nu, om 7 uur, was de mist minder dicht, maar nog vochtig genoeg om continu zijn glazen te laten beslaan.

‘Dus hier kwam Johan op je af rennen?’ zei Baard.

‘Ja, die kapper van het Franekereind, ik ken hem ook niet persoonlijk, maar wie kent hem nou niet, nou ?’ zei de fietsende getuige. ‘Hier verloor hij sien skeer.’

‘Ja. Tja’, zei Baard. De inspecteur, die na een indrukwekkende carrière als manueel therapeut besloten had om nog één keer in iets heel anders uit te blinken, had zijn titel van inspecteur via een cursus bij de LOI verworven. Waar de LOI hem nooit op had kunnen voorbereiden, was het vermogen van Harlingers om zaken zó te overdrijven dat het grensde aan het creatieve. Neem nou deze getuige. Hij herhaalde zijn laatste zin op luide toon: ‘Hier verloor hij sien skeer! Hier!’ alsof hij niet alleen twijfelde aan inspecteur Baards gehoor, maar ook nog zijn verstand.

Baard zuchtte nog maar een keer en besloot de weg van de minste weerstand te bewandelen. ‘Ik luister’, zei hij. ‘Vertel maar wat er volgens u is gebeurd.’

Dat is toch su klaar als ’n klontsje!’ zei de fietser verontwaardigd.

‘Ja, ga door’, zei Baard, die geen flauw idee had waar de man mee op de proppen zou komen.

‘Nou, die kapper is ’n hongerlap!’ vervolgde de getuige. ‘Die het altied en overal trek! Dus die ziet die hond, dinkt dat het ’n schaap is, en... en nou ja, whakka!’

‘Whakka?’ zei Baard geduldig.

‘Shoarma!’ zei zijn getuige triomfantelijk. ‘Ik weet toevallig oek dat-ie gek op barbecueën is, dus...’

‘Dus als ik het goed begrijp,’ zei Baard, terwijl die vermoeidheid weer in zijn stem gleed, ‘heeft de kapper het slachtoffer met zijn schaar doodgestoken omdat hij zin in shoarma had. Maar waarom heeft hij dat arme dier dan niet meegesleurd naar zijn barbecue?’

‘Omdat ik ’m stoorde, natuurlijk!’ riep de getuige. ‘Naar wat voor een politieskool bist stou weest seun? Een avondcursus?’

‘Nee, natuurlijk niet’, zei Baard gegeneerd. ‘Dat zou belachelijk zijn. Maar was dat alles? Of kan je je nog iets herinneren van vanmorgen?’

‘Nee, dat was het wel, dink ik...’ zei de fietser peinzend. ‘Of wacht! D’r waren allemaal van die rare lichtjes in ​de mist! Allemaal kleuren en vormen...’

Inspecteur Baard kneep met zijn duim en wijsvinger lichtjes in de brug van zijn neus. Hij voelde een hoofdpijn opkomen en verlangde, niet voor de eerste keer, naar de tijd waarin hij nog ruggen kraakte en schouders masseerde voor zijn brood. Hij besloot om de kapper eens te vereren met een bezoek. Baard bedankte zijn getuige voor de informatie en vertelde de agenten en het team van de forensische dienst, die de pier naliepen op sporen, waar hij was en perste zijn grote gestalte in de kleine Fiat , die al twintig jaar in zijn bezit was.

Volgende week: deel 2.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda