Nieuws

Zo’n verhaal van Marten Blom: Het Donorcodicil

Een kort verhaal in vier delen, deze week deel 3 van:

Het Donorcodicil

Vorige week in ‘Het Donorcodicil’: Na zijn aankomst in het sorteercentrum van het hiernamaals is Frits nogal teleurgesteld als zijn lotgenoten opeens verdwijnen -schijnbaar naar het hiernamaals. Maar als hij begint te vermoeden dat de andere overledenen een heel ander lot beschoren is, wil hij alleen maar weg zien te komen. Vandaag deel 3.

Waar hij niet op gerekend had, gebeurde toen zijn tafel op twee tafellengtes verwijderd was van het begeerde deurtje. Een piepend wieltje. Of het nu roest was of slecht onderhoud, het kon Frits niet schelen. Belangrijker was: waarom moest zijn tafel nou piepen? De dweilende vrouw kwam met een ruk overeind en keek met een speurende blik om zich heen. Rode druppels dropen traag van de dweil, die ze als bevroren boven de emmer liet hangen.                                                                                                                                                                    ‘Jozef?’ zei ze toen, ’Jozef, ben jij dat?’ Maar er kwam geen antwoord. Jozef was ergens anders bezig met naar mensen brullen, dacht Frits. Hij begreep overigens niet dat ze hem niet kon zien liggen, totdat hij zelf heel voorzichtig haar kant op keek. Zijn blik op haar werd gedeeltelijk gehinderd door een operatietafel die hoger stond afgesteld dan de andere daar omheen. Blijkbaar onttrok die hogere tafel hem volledig aan de priemende ogen van de dweilster. Maar er was meer aan de hand. Frits vermoedde dat de dweilster één van die mensen was die hun bril uit pure ijdelheid weigerden op te zetten. Hoe het ook zat, hij deed er zijn voordeel mee. Hij maakte zich zo plat als een dubbeltje en probeerde zo min mogelijk te bewegen. De dweilster stampte haar dweil in de emmer en begon zich bijziend speurend voort te bewegen, tussen de tafels door. Op dat moment brak de hel los. Het geluid van honderd op elkaar botsende operatietafels vulde de galmende ruimte. Honderd nieuwe reizigers werden met tafels en al naar binnen gerold, daarbij de lege tafels voor zich uit duwend door automatisch openklappende deuren. De dweilster klapte dubbel toen een tafel zich in haar maag boorde, terwijl de tafel van Frits na twee waanzinnige slingers precies voor de personeelsdeur tot stilstand kwam. Hij bedacht zich geen seconde, rukte vanaf zijn tafel het deurtje open en wierp zich op zijn goede been, hinkelde naar binnen en deed de deur heel snel, maar ook heel zachtjes achter zich dicht. Aan de andere kant van de deur kon hij gedempt de woordenwisseling tussen Jozef en de dweilster volgen. Het was niet mals.

De dweilster: ‘Jozef, stomme idioot! Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je niet als een dolle stier moet binnenkomen?’                                                                                                                                                 Jozef: ‘Blijkbaar net zo vaak als dat ik moet zeggen dat je op tijd klaar moet zijn voor de volgende lichting!’ Dit stuitte op een hele hoop gemopper van de dweilster, dat langzaam afnam. Al gauw hoorde Frits weer: ‘Alle donateurs: uitgang vijf! Moordslachtoffers: uitgang zeven! Gesneuvelden: uitgang negen! En vervolgens hoorde hij weer het geschuifel en gebonk van de reizigers die zich in beweging zetten. Frits uitte een lange, geluidloze zucht. Ze waren hem vergeten. Dit gaf hem de kans om te kijken waar hij terecht gekomen was. Hij bevond zich in een kleine kleedkamer. Om de hoek hoorde hij iemand vals zingen onder een douche. Hij keek in de richting van de wasbak en kreeg de schrik van zijn leven. Een spierwitte naakte kerel met één oog en één been keek hem wezenloos aan. Het duurde even totdat het tot hem doordrong dat hij naar zijn spiegelbeeld keek.

‘Tjemig, Frits, wat zie je er uit...’ fluisterde hij. Een nieuw lied vanuit de douche bracht hem tot zijn positieven. Zo kon hij zich niet vertonen! Het zou nog geen drie seconden duren voordat ze hem te pakken hadden en hem alsnog in die metaalpers stopten. Hij zag twee doktersjassen hangen, één maat olifant en één maatje medium. Iets vertelde hem dat dit de doktersjas van de dweilster was, toen hij bij het aantrekken merkte dat er een bril in het borstvakje gepropt was, ver van nieuwsgierige blikken verwijderd. Frits kreeg een idee. Hij viste de bril uit de borstzak en Willems oog uit de jaszak waar hij hem net ingepropt had. Geconcentreerd in de spiegel turend, wist hij het grijze oog in zijn lege rechteroogkas te parkeren en met de bril zette hij de glibberende bol min of meer vast. Hij griste een vloertrekker en een paar laarzen uit een schoonmaakkast en hoorde toen een ijzingwekkende gil achter hem. Hij viel bijna om van schrik, maar herstelde zich en keek over zijn schouder.

Volgende week het laatste deel van ‘Het Donorcodicil’.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda