Nieuws

Parkinson: de gebruiksaanwijzing, door Marten Blom.

8b. Deep Brain Stimulation (DBS)

Ik lig in een ziekenhuisbed en ik moet denken aan een gevaarlijke vrouw die eigenlijk helemaal geen vrouw is. Niet dat ik dat woord voor woord zó kan denken. Ik ben allerlei woorden kwijt en in plaats daarvan kan ik wel een plaatje voor me zien, zoals een ziekenhuisbed en een gevaarlijke vrouw. Ik moet me verbergen voor die vrouw, onder het perron van een treinstation? Tegelijk met die informatie komt er iets bij me binnen over een patiënte die erbij komt in de uitslaapkamer. Hoe zit dat dan met dat perron en die vrouw? Het antwoord daarop komt in de vorm van een plaatje bij me binnen: ik zie een dikke pocketroman voor me, met in opzichtige letters de naam van de auteur erop. Ik kan het niet als zodanig verwoorden, maar ik begrijp dat ik mijn realiteit verwar met die van een personage in een Stephen King-verhaal dat ik pas nog heb gelezen. Mijn wereld speelt zich af in deze ziekenhuiskamer. Dat andere is een boek.

Ik moet weer in slaap gevallen zijn, want ik word wakker van mijn mede-patiënte die, voor mijn gevoel, zo’n beetje alles aanzet wat je kan aanzetten met een afstandsbediening. Mijn reactie is nogal primair: ik geef een grom, als Frank Lammers die uit zijn winterslaap wordt gewekt. Ik meen dat ze iets van ‘sorry’ zegt, maar zeker weten doe ik het niet.

Het wakker worden en gegrom herhaalt zich enkele keren, totdat ik zeg: ‘Oké, en nu zal ik even overnieuw beginnen.’ Ik stel me voor en ik verontschuldig me voor het grommen. We wisselen verhalen uit en ik begrijp uit het hare dat ze na een auto-ongeluk nooit meer dezelfde is geworden. 

De nacht houdt op met bestaan en ik kom erachter dat we helemaal niet in een kamer aan een binnenplaats liggen, zoals ik eerder dacht. We liggen in een kamer op de eerste verdieping, met aan één kant ramen, die uitkijken op een weg met smeltende sneeuw. Mijn mobiele telefoon staat blijkbaar vol met dingen, ik weet niet: berichten? Oproepen? Ik probeer ze te bekijken, maar al heel gauw word ik gewaarschuwd: nog één keer een foute code invoeren en het loopt slecht met me af. Ik weet het dan nog niet, maar om mijn telefoon weer een beetje te leren begrijpen, heb ik zeker een maand nodig. Om mijn oude vaardigheid op digitaal gebied weer bij te benen? Zeker nog een half jaar. Maar dat is nog niks, als ik kijk naar hoe ik praat. Ik probeer mijn vrouw heel nadrukkelijk duidelijk te maken dat ik de pincode van mijn telefoon niet meer weet: ‘Druppeldouche,’ zeg ik tegen haar, ’Druppeldouche.’ ‘Is dit normaal?’ vraagt mijn vrouw aan de neurochirurg. ‘Komt dit nog wel goed?’ Later op de dag komt een zuster of moet ik zeggen: verpleegkundige, gejaagd binnen. Of we bij aankomst naast een zeker persoon hebben gezeten in de wachtkamer. Ze omschrijft degene waar het om gaat. Ik zou het niet weten, maar ja, ik weet mijn eigen naam bijna niet meer. De zuster sluit twee grote deuren: we zijn in quarantaine geplaatst. Ik besluit daar en dan dat ik mijn verblijf in het ziekenhuis zo kort mogelijk maak. Met mijn beperkte woordenschat weet ik in elk gesprek met de zusters aan te sturen op hetzelfde: wanneer ga ik naar huis? Als de ene zuster dan zegt dat ik misschien wel binnen twee weken naar huis kan, dan zeg ik tegen een andere dat die-en-die zuster heeft gezegd dat ik misschien wel na anderhalve week weg kan. Als ik het dan nog een keer aan een derde vraag, weet niemand meer hoe het zit. Binnen een week weer naar huis? Ik vind het al lang best, het liefst blijf ik geen seconde meer in dit coronaparadijs. Helemaal aan het begin kwam de neurochirurg met zijn blozende hoofd even langs. Het was een hartelijk weerzien, al heb ik geen idee meer waar we het over hebben gehad. De neuroloog is blijkbaar ook langs geweest, want hij heeft een apparaat op mijn bed achtergelaten waarmee je me voortaan aan en uit kan zetten. Of beter gezegd: waarmee je de DBS kunt instellen. Naar het einde van de week worden de zusters steeds vager over wanneer ik naar huis mag. Uiteindelijk is het zo ver; alleen nog een foto maken. Ik heb alles bij elkaar gepakt en zit met mijn jas aan en een idiote blauwe muts op, klaar in een rolstoel. 

Wordt vervolgd.

|Doorsturen

Buienradar



Agenda